Completar frases Werkwoorden - Verleden Tijd 2Versión en línea werkwoorden oefenen in de verleden tijd por Engels Sara 1 Ik ( kiezen ) een boek . Hij ( denken ) aan opa . Jasper ( bijten ) hard . Ik ( hebben ) honger . Pa ( glijden ) over het ijs . Emma ( fluiten ) heel luid . Ma ( snijden ) de taart . Ik ( vastbinden ) hem . Vader ( maaien ) het gras . Wij ( plannen ) een uitstapje naar de Ardennen . Ik ( vermoeden ) dat we zouden verliezen . Ma ( kleden ) mij ontzettend mooi voor het feest . Opa ( mompelen ) iets tussen zijn tanden . De journalist ( vermelden ) de dader niet . We ( vouwen ) het papier tot een hoedje .