Crear actividad
Jugar Test
1. 
Beantwoord de vraag op de figuur:
A.
B.
C.
D.
2. 
Kan de verplaatsing negatief zijn en leg uit.
3. 
Beantwoord de vraag op de figuur:
A.
ja, op tijdstip 4
B.
ja, op tijdstip 7
C.
ja, op de tijdstippen 4 en 7
D.
neen
4. 
Een fietser beweegt met een constante snelheid op een rechte baan. Hoe ziet zijn x(t)-diagram eruit?
A.
B.
C.
D.
5. 
Waar is de beweging een ERB?
A.
in het interval AB
B.
in het interval BC
C.
in het interval CD
D.
in het interval EF
6. 
Waar is de beweging een ERB?
A.
in het interval EF
B.
in het interval DE
C.
in het interval CD
D.
in het interval FG
7. 
Waar is het voorwerp in rust?
A.
in het interval EF
B.
in het interval DE
C.
in het interval CD
D.
in het interval FG
8. 
Waar is de beweging een ERB?
A.
in het interval EF
B.
in het interval DE
C.
in het interval CD
D.
in het interval FG
9. 
Lees het vraagstuk en duidt de juiste uitspraak aan:
A.
Joke en Jef zijn net even lang onderweg.
B.
joke is langer onderweg dan Jef.
C.
Jef is langer onderweg dan Joke.
D.
Je kreeg onvoldoende informatie om de reistijd van Joke en Jef te vergelijken
10. 
Als je eerst 25 km met een snelheid van 100 km/h rijdt en daarna nog een half uur tegen 40 km/h, dan heb je een gemiddelde snelheid voor het volledig traject van ...
A.
40 km/h
B.
70 km/h
C.
60 km/h
D.
140 km/h