De weg vragenVersión en línea Weet u waar het ziekenhuis is? por J. T.B. 1 Sorry mevrouw, (weten) ... u waar de kerk is? a weet b wet c mag d mogen 2 Pardon meneer, (kunnen) ... u me zeggen waar het park is? a kann b kan c kunnen d kon 3 U (rijden) ... hier de brug over. a rij b rijd c rijdt d rijden 4 U slaat ... af. a linkerkant b linker c link d links 5 Dan (gaan) ... u alsmaar rechtdoor. a gaan b gaat c gat d gan 6 Je (nemen) ... de tweede straat links. a neemt b neem c nem d nemen 7 U (steken) ... de kruising over. a stek b steek c steken d steekt 8 die Kreuzung a de rotonde b de kruizing c de kruising d de rondtonde 9 der Kreisverkehr a de rotonde b het roronde c de kruising d het kruising 10 U rijdt ... het stoplicht. a tott b toot c tot d totdat 11 U neemt de ... straat rechts. a eente b eende c erste d eerste 12 (Mogen) ... ik u iets vragen? a Mag b Maag c Mocht d Mogen 13 Pardon, ik zoek het a stadjeshuis. b stedenhuis. c stadshuis. d stadhuis.