Relacionar Columnas Personalpronomen NL Versión en línea Subjekt-Objekt por J. T.B. 1 IK ben Jeanette. 2 JULLIE zijn Jan en Henk. 3 JE/JIJ bent Jeremy. 4 HET boek is goed. 5 ZE/ZIJ heten Sandra en Sander. 6 WE/WIJ zijn Jeremy en Jeanette. 7 Deze BOEKEN zijn goed. 8 ZE/ZIJ heet Anja. 9 HIJ heet Klaas. Je kent ONS. Ken je HAAR? Ik heb ZE gelezen. Ik heb HET gelezen. Ik ken ZE/HEN goed. Je kent ME/MIJ. Ik ken HEM goed. Ik ken JULLIE. Ik ken JE/JOU.