zijn + aan het + infinitief

Test

Ik ben aan het schrijven, usw.

Descarga la versión para jugar en papel

Duplicar

Crear reto

Imprimir PDF

Sobre Test

Foreign Language

gerade

niederlandisch

Edad recomendada: 13 años

13 veces realizada

Creada por

J. T.B.

Alemania

Top 10 resultados

1

J. T.B.

6 de Febrero de 2024

04:15

tiempo

100

puntuacion

¿Quieres aparecer en el Top 10 de este juego?

Inicia sesión

para identificarte.

Crea tu propio juego gratis desde nuestro creador de juegos

Crear test

Compite contra tus amigos para ver quien consigue la mejor puntuación en esta actividad

Crear reto


zijn + aan het + infinitiefVersión en línea Ik ben aan het schrijven, usw. por J. T.B. 1 Ich esse gerade. a Ik ben aan het eten. b Ik bent aan het eten. c Ik is aan het eten. d Ik zijn aan het eten. 2 Du schreibst gerade. a Jij ben aan het schrijven. b Jij bent aan het schrijven. c Jij zijn aan het schrijven. d Jij is aan het schrijven. 3 Er liest gerade. a Hij ben aan het lezen. b Hij bent aan het lezen. c Hij is aan het lezen. d Hij zijn aan het lezen. 4 Wir spielen gerade. a Wij ben aan het spelen. b Wij bent aan het spelen. c Wij is aan het spelen. d Wij zijn aan het spelen. 5 Spielst du gerade? a Bent jij aan het spelen? b Ben jij aan het spelen? c Zijn jij aan het spelen? d Is jij aan het spelen? 6 Herr De Jong isst gerade. a Meneer De Jong is aan het eten. b Meneer De Jong bent aan het eten. c Meneer De Jong zijn aan het eten. d Meneer De Jong ben aan het eten. 7 Jan und Janny fahren gerade Rad. a Jan en Janny bent aan het fietsen. b Jan en Janny ben aan het fietsen. c Jan en Janny zijn aan het fietsen. d Jan en Janny is aan het fietsen. 8 Ich laufe gerade. a Ik zijn aan het lopen. b Ik is aan het lopen. c Ik bent aan het lopen. d Ik ben aan het lopen. 9 Er chillt gerade. a Hij is aan het chillen. b Hij ben aan het chillen. c Hij bent aan het chillen. d Hij zijn aan het chillen. 10 Sanne kocht gerade. a Sanne is aan het koken. b Sanne ben aan het koken. c Sanne bent aan het koken. d Sanne zijn aan het koken. 11 Isst du gerade? a Bent jij aan het eten? b Ben jij aan het eten? c Zijn jij aan het eten? d Is jij aan het eten? 12 Sanne und Anne trinken gerade. a Sanne en Anne bent aan het drinken. b Sanne en Anne ben aan het drinken. c Sanne en Anne is aan het drinken. d Sanne en Anne zijn aan het drinken. 13 Sie luegen gerade, Herr und Frau Van Veen! a U is aan het liegen, meneer en mevrouw Van Veen! b U zijn aan het liegen, meneer en mevrouw Van Veen! c U bent aan het liegen, meneer en mevrouw Van Veen! d U ben aan het liegen, meneer en mevrouw Van Veen! 14 Irma singt gerade. a Irma ist aan het zingen. b Irma is aan het zingen. c Irma ben aan het zingen. d Irma bent aan het zingen. 15 Der Hund schwimmt gerade. a De hond bent aan het zwemmen. b De hond ben aan het zwemmen. c De hond zijn aan het zwemmen. d De hond is aan het zwemmen. 16 Zeichnest du gerade? a Ben jij aan het tekenen? b Bent jij aan het tekenen? c Is jij aan het tekenen? d Zijn jij aan het tekenen? 17 Sie (plural) spielen gerade Tennis. a Ze is aan het tennissen. b Ze zijn aan het tennissen. c Ze bent aan het tennissen. d Ze ben aan het tennissen. 18 Wir spielen gerade Fussball. a We ben aan het voetballen. b We bent aan het voetballen. c We is aan het voetballen. d We zijn aan het voetballen. 19 Ich fotografiere gerade. a Ik bent aan het fotograferen. b Ik ben aan het fotograferen. c Ik zijn aan het fotograferen. d Ik is aan het fotograferen. 20 Ihr wandert gerade. a Jullie zijn aan het wandelen. b Jullie is aan het wandelen. c Jullie bent aan het wandelen. d Jullie ben aan het wandelen.

zijn + aan het + infinitiefVersión en línea

Ik ben aan het schrijven, usw.

por J. T.B.

Ich esse gerade.

Ik ben aan het eten.

Ik bent aan het eten.

Ik is aan het eten.

Ik zijn aan het eten.

Du schreibst gerade.

Jij ben aan het schrijven.

Jij bent aan het schrijven.

Jij zijn aan het schrijven.

Jij is aan het schrijven.

Er liest gerade.

Hij ben aan het lezen.

Hij bent aan het lezen.

Hij is aan het lezen.

Hij zijn aan het lezen.

Wir spielen gerade.

Wij ben aan het spelen.

Wij bent aan het spelen.

Wij is aan het spelen.

Wij zijn aan het spelen.

Spielst du gerade?

Bent jij aan het spelen?

Ben jij aan het spelen?

Zijn jij aan het spelen?

Is jij aan het spelen?

Herr De Jong isst gerade.

Meneer De Jong is aan het eten.

Meneer De Jong bent aan het eten.

Meneer De Jong zijn aan het eten.

Meneer De Jong ben aan het eten.

Jan und Janny fahren gerade Rad.

Jan en Janny bent aan het fietsen.

Jan en Janny ben aan het fietsen.

Jan en Janny zijn aan het fietsen.

Jan en Janny is aan het fietsen.

Ich laufe gerade.

Ik zijn aan het lopen.

Ik is aan het lopen.

Ik bent aan het lopen.

Ik ben aan het lopen.

Er chillt gerade.

Hij is aan het chillen.

Hij ben aan het chillen.

Hij bent aan het chillen.

Hij zijn aan het chillen.

Sanne kocht gerade.

Sanne is aan het koken.

Sanne ben aan het koken.

Sanne bent aan het koken.

Sanne zijn aan het koken.

Isst du gerade?

Bent jij aan het eten?

Ben jij aan het eten?

Zijn jij aan het eten?

Is jij aan het eten?

Sanne und Anne trinken gerade.

Sanne en Anne bent aan het drinken.

Sanne en Anne ben aan het drinken.

Sanne en Anne is aan het drinken.

Sanne en Anne zijn aan het drinken.

Sie luegen gerade, Herr und Frau Van Veen!

U is aan het liegen, meneer en mevrouw Van Veen!

U zijn aan het liegen, meneer en mevrouw Van Veen!

U bent aan het liegen, meneer en mevrouw Van Veen!

U ben aan het liegen, meneer en mevrouw Van Veen!

Irma singt gerade.

Irma ist aan het zingen.

Irma is aan het zingen.

Irma ben aan het zingen.

Irma bent aan het zingen.

Der Hund schwimmt gerade.

De hond bent aan het zwemmen.

De hond ben aan het zwemmen.

De hond zijn aan het zwemmen.

De hond is aan het zwemmen.

Zeichnest du gerade?

Ben jij aan het tekenen?

Bent jij aan het tekenen?

Is jij aan het tekenen?

Zijn jij aan het tekenen?

Sie (plural) spielen gerade Tennis.

Ze is aan het tennissen.

Ze zijn aan het tennissen.

Ze bent aan het tennissen.

Ze ben aan het tennissen.

Wir spielen gerade Fussball.

We ben aan het voetballen.

We bent aan het voetballen.

We is aan het voetballen.

We zijn aan het voetballen.

Ich fotografiere gerade.

Ik bent aan het fotograferen.

Ik ben aan het fotograferen.

Ik zijn aan het fotograferen.

Ik is aan het fotograferen.

Ihr wandert gerade.

Jullie zijn aan het wandelen.

Jullie is aan het wandelen.

Jullie bent aan het wandelen.

Jullie ben aan het wandelen.