Zelftest IB InkomstenbelastingVersión en línea Zelftest IB Inkomstenbelasting por Convoy Uitgevers 1 Loes Mols is gescheiden. Op haar verzoek heeft haar ex de alimentatie over januari 2022 al uitbetaald in december 2021. Kies één of meerdere antwoorden a In 2021 want in dat jaar is de uitkering ontvangen b In 2022 want de betaling heeft betrekking op 2022 c In 2022 want er was nog niets verschuldigd in 2021 d De alimentatie is in het geheel niet belast 2 In de Wet IB geldt voor de verschillende inkomensbronnen een ander genietingsmoment met betrekking tot het moment waarop de inkomsten moeten verantwoord. Bij een aantal situaties geldt als hoofdregel dat de inkomsten moeten worden verantwoord op het moment van ontvangst, bij andere is het goed koopmansgebruik doorslaggevend. In welke van onderstaande situaties is de hoofdregel ‘het moment van ontvangst’? Kies één of meerdere antwoorden a Belastbaar loon b Resultaat uit overige werkzaamheden c Belastbare periodieke uitkeringen. d Winst uit onderneming 3 Corné werkt als belastingadviseur bij Belastingadvies bv. In 2021 koopt hij voor € 600 aan vakliteratuur. Corné is getrouwd met Lia. Lia koopt voor haar werk € 300 aan vakliteratuur. Beiden ontvangen van hun werkgever een, door de Belastingdienst goedgekeurde, onbelaste onkostenvergoeding van € 400. Wat zijn de gevolgen van het bovenstaande? Kies één of meerdere antwoorden a Corné mag in zijn aangifte een bedrag in aftrek brengen van € 200 b Lia moet in haar aangifte een bedrag aangeven van € 100 c Corné mag in zijn aangifte een bedrag in aftrek brengen van € 200 maar Lia moet in haar aangifte een bedrag aangeven van € 100 d Corné en Lia hoeven de kosten van de vakliteratuur en de vergoedingen niet mee te nemen in hun aangifte inkomstenbelasting 4 Bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden mag rekening worden gehouden met: Kies één of meerdere antwoorden a de afschrijving van hetgeen ter beschikking is gesteld b de betaalde rente als voor hetgeen ter beschikking is gesteld een geldlening is aangegaan c alle toerekenbare kosten d geen enkele kostenpost. Deze zijn verdisconteerd in het fictieve rendement dat in acht moet worden genomen 5 Jan koopt een recreatiewoning op een luxe bungalowpark. Hij zegt zijn huurwoning op en gaat permanent in de recreatiewoning wonen. Is de recreatiewoning voor Jan een eigen woning in zin van de Wet IB? Kies één of meerdere antwoorden a Nee, een vakantiewoning kan namelijk niet als hoofdverblijf dienen b Nee, vakantiewoningen zijn uitdrukkelijk uitgezonderd van de regeling voor eigen woningen c Ja, de vakantiewoning is een eigen woning als deze als hoofdverblijf dienst doet d Ja, maar alleen als de belastingplichtige daarnaast nog over een huurwoning beschikt 6 Martin heeft op 1 april 2021 een nieuwe woning gekocht. Zijn oude woning staat in de verkoop, maar dat vlot niet erg. Op 1 mei verhuist hij van zijn oude woning naar de nieuwe woning. Op 1 juni 2021 besluit hij de oude woning te gaan verhuren aan zijn vriend Kees. In hoeverre is de oude woning in 2021 een eigen woning in de zin van de Wet IB? Kies één of meerdere antwoorden a Tot 1 juni 2021 b Tot 1 april 2021 c Tot 1 mei 2021 d Het hele jaar 2021 7 Wat geldt er inzake het eigenwoningforfait? Kies één of meerdere antwoorden a Het forfait is een vast percentage van de WOZ-waarde b Het forfait is afhankelijk van de WOZ-waarde en het daarbij te hanteren percentage loopt op c Het forfait is afhankelijk van de WOZ-waarde en het daarbij te hanteren percentage loopt af d Het forfait is een vast percentage van de waarde in het economisch verkeer 8 Mary woont in een eigen woning (WOZ-waarde € 200.000). Zij koopt op 1 augustus een nieuwe eigen woning. Deze woning heeft een WOZ-waarde van € 240.000. De woning financiert zij uit eigen middelen. Zij wil de woning eerst nog wat opknappen. Op 1 november neemt zij haar intrek in de nieuwe woning en verkoopt zij de oude woning. Wat moet Mary dit jaar per saldo aangeven als voordeel uit eigen woning? Kies één of meerdere antwoorden a 833 b € 1.033 c € 103 d € 0 9 Wat zijn de gevolgen als de voordelen uit de verhuur van een kamer niet onder de kamerverhuurvrijstelling vallen? Kies één of meerdere antwoorden a De kamer maakt deel uit van de heffingsgrondslag van box 3. Het eigenwoningforfait wordt verlaagd en een deel van de rente die betrekking heeft op het pand is mogelijk niet aftrekbaar in box 1 b De kamer maakt deel uit van de heffingsgrondslag van box 3. Het eigenwoningforfait blijft ongewijzigd en de rente die betrekking heeft op het gehele pand is aftrekbaar in box 1 c Het eigenwoningforfait wordt lager en de ontvangen huur wordt belast in box 1. De rente die betrekking heeft op het gehele pand is aftrekbaar in box 1 d Het eigenwoningforfait wordt lager en de ontvangen huur wordt belast in box 1. Een deel van de rente die betrekking heeft op het pand is niet aftrekbaar in box 1 10 Sander heeft zijn oude woning verkocht voor € 220.000. De eigenwoningschuld voor die woning was € 180.000. Sander heeft een nieuwe woning gekocht voor € 240.000. In verband met deze aankoop moet Sander € 4.800 aan overdrachtsbelasting betalen. De notariële overdrachtsakte kost hem € 1.600. Welk bedrag aan eigenwoningschuld mag Sander maximaal opnemen in zijn aangifte IB als hij de gehele koopsom inclusief de bijkomende kosten financiert middels een overeengekomen annuïtaire geldlening, af te lossen in 360 maandelijkse termijnen? Kies één of meerdere antwoorden a € 246.400 b € 244.800 c € 206.400 d € 240.000 11 Bernard leent € 180.000 voor de aankoop van een eigen woning. Hij betaalt € 3.500 aan afsluitprovisie. In hoeverre is deze afsluitprovisie aftrekbaar? Kies één of meerdere antwoorden a Er mag slechts € 2.700 in aftrek komen in dit jaar. Het restant moet worden verdeeld over de resterende looptijd van de lening b Het gehele bedrag van € 3.500 mag in het jaar van betaling in één keer in aftrek komen c De afsluitprovisie moet worden verdeeld over de looptijd van de lening d De afsluitprovisie is niet aftrekbaar 12 Wie mag bij een nabestaandenlijfrente als begunstigde van de polis worden opgenomen? Kies één of meerdere antwoorden a De echtgenote dan wel de persoon met wie men duurzaam samenwoont b De echtgenote dan wel de persoon met wie men duurzaam samenwoont alsmede de (stief)kinderen c De echtgenote dan wel de persoon met wie men duurzaam samenwoont alsmede de (stief)kinderen en achterkleinkinderen d Iedere natuurlijke persoon 13 Tot wanneer mogen de premies voor een lijfrente in aftrek worden gebracht als gebruik wordt gemaakt van de aftrek op grond van de jaarruimte? Kies één of meerdere antwoorden a In het jaar waarop de premies betrekking hebben b In het jaar waarin de premies zijn voldaan c In het jaar volgende op het jaar waarin de premies zijn voldaan d In het jaar dat men zelf wil, ongeacht wanneer de premies zijn voldaan 14 Een belastingplichtige heeft een negatief inkomen van € 100.000 in box 1. Kan dit negatieve inkomen verrekend worden? Kies één of meerdere antwoorden a Hij kan dit verrekenen met het inkomen van box 3 en vervolgens met dat van box 2. Een eventueel restant kan naar de toekomst worden doorgeschoven b Hij kan dit verrekenen met box 1-inkomen uit de 3 voorafgaande jaren en onbeperkt naar de toekomst c Hij kan dit verrekenen met box 1-inkomen uit 3 voorafgaande jaren en vervolgens met dat van de 9 komende jaren d Hij kan dit verrekenen met het inkomen van box 2 en box 3. Vervolgens kan hij dit verrekenen met box 1-inkomen uit de 3 voorafgaande jaren en de 9 komende jaren 15 Wat is juist? Kies één of meerdere antwoorden a De persoonsgebonden aftrek wordt toegepast in een box naar keuze van de belastingplichtige b De persoonsgebonden aftrek kan leiden tot een negatief verzamelinkomen c De persoonsgebonden aftrek kan alleen worden opgevoerd bij degene die de betreffende uitgaven heeft gedaan d De persoonsgebonden aftrek kan van invloed zijn op de verschuldigde belasting over een volgend jaar 16 Hendrik is gescheiden van Eefje. Hendrik betaalt maandelijks € 400 voor kosten levensonderhoud aan Eefje. Daarnaast betaalt hij maandelijks € 200 voor zijn zoon, die bij Eefje woont. Kies één of meerdere antwoorden a Hendrik kan € 7.200 opvoeren als persoonsgebonden aftrek b Hendrik kan € 4.800 opvoeren als persoonsgebonden aftrek c Hendrik kan € 4.800 opvoeren als persoonsgebonden aftrek plus een forfaitair bedrag voor het kind d Hendrik kan niets opvoeren als persoonsgebonden aftrek 17 Christien heeft een verzamelinkomen van € 40.000 en doet de volgende uitgaven: – ze maakt € 1.000 over als jaarlijkse periodieke uitkering aan de kerk. Deze uitkering is notarieel vastgelegd en duurt zolang Christien leeft; – ze maakt € 300 over aan het Koningin Wilhelminafonds; en – ze deponeert € 200 in de collectebussen waarmee men het afgelopen jaar bij haar aan de deur kwam. Christien kan opvoeren als aftrekbare giften: Kies één of meerdere antwoorden a € 1.000 b € 1.300 c € 1.700 d € 1.100 18 Welke stelling met betrekking tot roerende zaken is juist? Kies één of meerdere antwoorden a Roerende zaken zijn belast in box 3, tenzij deze zaken door de belastingplichtige zelf voor persoonlijke doeleinden worden ge- of verbruikt b Roerende zaken die voor belegging worden aangehouden, zijn onbelast in box 3 c Roerende zaken zijn belast in box 3 tenzij zij ter belegging worden aangehouden d Alle roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden ge- of verbruikt, worden belast in box 3 19 Fien is weduwe. Zij werkt parttime in een kledingwinkel, waar zij jaarlijks € 15.000 verdient. Haar enige zoon is 15 jaar. Op 1 januari 2021 bezit Fien de volgende vermogensbestanddelen: – € 110.000 op een spaarrekening bij de Rabobank; – € 25.000 overbedelingsschuld aan haar zoon ontstaan bij het overlijden van haar man. Fien teert langzaam op haar vermogen in. Op 31 december is haar vermogen als volgt samengesteld: – € 90.000 op een spaarrekening bij de Rabobank; – € 25.000 overbedelingsschuld aan haar zoon. Wat is de grondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor Fien? Kies één of meerdere antwoorden a € 35.000 b € 15.000 c € 110.000 d € 60.000 20 Flip van Oefelen heeft ter belegging op 31 augustus 2020 een verhuurd woonhuis gekocht voor € 160.000. Maandelijks wordt een huur van € 1.000 betaald. De WOZ-waarde van het pand is op 1 januari vastgesteld op € 200.000. Op 31 december is de waarde in verhuurde staat € 150.000 en de waarde in vrije staat € 220.000. Voor welke waarde wordt het beleggingspand van Flip in de rendementsheffing over het jaar 2021 betrokken? Kies één of meerdere antwoorden a € 150.000 b € 146.000 c € 160.000 d € 220.000