de arbeider (=man) de arbeidster (=vrouw)
de loodgieter
de verpleger (=man) de verpleegster (=vrouw)
de ober = de kelner (=MAN) de dienster (= VROUW)
de verkoper (=man) de verkoopster (=vrouw)
de dokter
de leraar (=man) de lerares (=vrouw)
de afwasser
de bediende
de brandweerman de brandweervrouw
de secretaris (=man) de secretaresse (=vrouw)
de kapper (=man) de kapster (=vrouw)
de kok (=man) de kokkin (=vrouw)
de chauffeur
de schoonmaker (=man) de schoonmaakster (=vrouw)