Was je geparkeerd? Of stond je stil toen het ongeval gebeurde? Doorstreep wat niet past. Schrijf hier een kruisje.
Reed je weg uit een parking? Of deed je een deur (portier) open toen het ongeval gebeurde? Kies wat past en doorstreep wat niet past. Zet hier een kruisje.
Ging je net parkeren toen het ongeval gebeurde? Schrijf hier een kruisje.
Reed je weg van een parking, een oprit van een huis, een onverharde weg toen het ongeval gebeurde?
Reed je op een parking, een oprit van een huis of een onverharde weg? Zet hier een kruisje.
Wilde je een grote rotonde oprijden (een verkeersplein) toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.
Botste je op de achterkant van de auto voor jou die in dezelfde richting reed? Zet hier een kruisje.
Reed je in dezelfde richting, maar op een andere rijstrook toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.
Veranderde je van rijstrook toen het ongeval gebeurde? Ging je van één rijstrook naar de andere? Zet hier een kruisje.
Was je een voertuig aan het inhalen toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.
Wilde je rechtsaf slaan, rechts inrijden toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.
Wilde je links inslaan, links inrijden toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.
Reed je achteruit toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.
Reed je op de rijbaan of het rijvak van de tegenligger toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.
Kwam jij op een kruispunt van rechts toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.
Heb je het voorrangsbord of het rood licht niet gezien en reed je gewoon door? Zet hier een kruisje.
Hoeveel vakjes heb je aangeduid aan de kant van voertuig A? Schrijf hier het cijfer (vb. 1, 2, 3, ...)
Reed je op een grote rotonde (verkeersplein) toen het ongeval gebeurde? Zet hier een kruisje.