Crear actividad
Jugar Test
1.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Is het toerental te laag? Dan moet ik naar een hogere versnelling schakelen.
B.
Is het toerental te hoog? Dan moet ik naar een hogere versnelling schakelen.
C.
Is het toerental te hoog? Dan moet ik naar een lagere versnelling schakelen.
D.
Is het toerental te laag? Dan moet ik naar een lagere versnelling schakelen.
2.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Kijk ver vooruit. Waar zijn er hindernissen? Hoe ga ik ze oplossen?
B.
Kijk vlak voor je bus. Dan zie je de hindernis goed.
C.
Kijk niet te ver vooruit. Je moet dichtbij het probleem oplossen.
D.
Kijk ver vooruit. Ik zie een hindernis. Ik ben in paniek.
3.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik maak een hoekige bocht. Zo rijd ik niet tegen de boordsteen.
B.
Ik maak een grote, brede bocht. Zo rijd ik niet tegen de boordsteen.
C.
Ik mag met mijn wielen op de boordsteen rijden.
D.
Ik maak een kleine bocht. Zo rijd ik niet op het vak van de tegenligger.
4.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik zie een probleem. Ik kijk alleen maar naar het probleem.
B.
Ik zie een probleem. Ik ben in paniek. Ik rijd sneller.
C.
Ik zie een probleem. Ik kijk niet naar het probleem, maar ik zoek naar ruimte. Waar kan ik wel rijden?
D.
Ik zie een probleem. Ik kijk niet in mijn spiegels.
5.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik zie een bocht. Ik schakel naar de derde versnelling.
B.
Ik zie een bocht. Ik rem bruusk.
C.
Ik zie een bocht. Ik blijf in tweede versnelling rijden.
D.
Ik zie een bocht. Ik schakel naar de vierde versnelling.
6.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet hard remmen.
B.
Ik moet niet remmen.
C.
Ik moet gas geven.
D.
Ik moet voorzichtig remmen.
7.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet op de rotonde de eerste straat inrijden.
B.
Ik moet op de rotonde de tweede straat inrijden.
C.
Ik moet op de rotonde de derde straat inrijden.
D.
Ik moet op de rotonde de vierde straat inrijden.
8.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik zie een scherpe, korte bocht. Ik moet trager rijden.
B.
Ik zie een scherpe, korte bocht. Ik moet bruusk remmen.
C.
Ik zie een flauwe, lange bocht. Ik moet trager rijden.
D.
Ik zie een flauwe, lange bocht. Ik moet gas geven.
9.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Probeer niet te stoppen als het niet moet. Blijf rijden. Heel traag rijden is beter dan stoppen.
B.
Ik moet bewegen in de bus, anders word ik moe.
C.
Ik moet elk half uur een pauze nemen.
D.
Ik moet remmen. Ik mag geen gas geven.
10.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik houd mijn voet altijd op het gaspedaal. Ook als ik geen gas geef.
B.
Ik geef gas. Dan doe ik mijn voet van het gaspedaal.
C.
Ik geef geen gas. Ik doe mijn voet van het gaspedaal.
D.
Ik rem. Ik doe mijn voet van het gaspedaal.