Crear actividad
Jugar Test
1.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet bruusk (=hard) remmen.
B.
Ik moet een klein beetje extra remmen.
C.
Ik moet niet remmen.
D.
Ik moet mijn voeten van het pedaal doen.
2.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet mijn handen op het stuur houden.
B.
Ik moet heel veel naar links of rechts sturen.
C.
Ik moet een klein beetje extra naar links of rechts sturen.
D.
Ik moet in een lagere versnelling rijden.
3.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Een schooltoer rijden is op het meest drukke moment van de dag (van 7u30 - 8u30 en van 16u - 17u)
B.
Een schooltoer rijden is op het minst drukke moment van de dag.
C.
Een schooltoer rijden is zonder stress.
D.
Een schooltoer rijden is altijd op de grote wegen.
4.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet gas geven. Dan moet ik de koppeling lossen (= laten komen).
B.
Ik moet de koppelingspedaal en de gas samen loslaten.
C.
Ik moet de koppelingspedaal lossen en dan gas geven.
D.
Ik moet geen gas geven. Ik moet alleen de koppeling lossen.
5.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet voorsorteren. Ik moet de juiste rijstrook kiezen.
B.
Ik mag op alle rijstroken rijden. Ik mag kiezen.
C.
Ik moet rechtsaf slaan.
D.
Ik moet niet voorsorteren.
6.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet aan de binnenkant van de bocht blijven.
B.
Ik moet aan de buitenkant van de bocht blijven. De ruimte nemen die ik heb.
C.
Ik moet in de bocht kijken naar de tegenliggers.
D.
Ik moet in de bocht niet in mijn spiegels kijken.
7.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet de pinkers niet aanzetten.
B.
Ik moet de pinkers pas op het laatste moment aanzetten.
C.
Ik moet de pinkers vooraf aanzetten, niet te lang wachten, maar ook niet te vroeg.
D.
Ik moet de pinkers niet afzetten, dat gaat automatisch.
8.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet sneller rijden.
B.
Ik moet heel traag dichterbij rijden. Zo kan ik goed het probleem zien.
C.
Ik moet heel snel rijden en dan remmen.
D.
Ik moet heel traag dichterbij rijden en dan gas geven.
9.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik mag nooit op het fietspad rijden.
B.
Ik moet op het fietspad rijden.
C.
Ik mag de fietser op het fietspad niet voorbij rijden.
D.
Het fietspad is vrij. Ik mag op het fietspad rijden.
10.  []
Luister naar de instructie. Wat moet je doen?
A.
Ik moet een klein beetje op de boordsteen rijden, want ik heb niet genoeg plaats.
B.
Ik mag nooit op de boordsteen rijden.
C.
Ik moet volledig over de boordsteen rijden, want ik heb niet genoeg plaats.
D.
Ik moet de tegenligger hinderen, want ik mag niet op de boordsteen rijden.