Crear juego
Jugar Test
1. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Wie heet u?
B.
Wie is u?
C.
Hoe heet u?
D.
Hoe bent u?
2. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Uit welk land kom u?
B.
Uit welk land komt u?
C.
Uit welk land komen u?
D.
Uit welk land u komt?
3. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Wat taal spreekt u?
B.
Welke taal spreek u?
C.
Welke taal u spreekt?
D.
Welke taal spreekt u?
4. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Hoelang woont u in België?
B.
Hoelang woon u in België?
C.
Hoelang u woont in België?
D.
Hoelang wonen in België u?
5. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Waar woont u?
B.
Waar woon u?
C.
Waar wonen u?
D.
Waar u woont?
6. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Hoe oud ben u?
B.
Hoe oud is u?
C.
Hoe oud hebt u?
D.
Hoe oud bent u?
7. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Wanneer verjaar u?
B.
Wanneer u verjaardag?
C.
Wanneer verjaart u?
D.
Wanneer u verjaart?
8. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Is u getrouwd?
B.
Ben u getrouwd?
C.
Bent u getrouwd?
D.
Hebt u getrouwd?
9. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Bent u kinderen?
B.
Hebt u kinderen?
C.
Heeft u kinderen?
D.
Is u kinderen?
10. 
Wat is de vraag met 'u'?
A.
Hoe komt u naar school?
B.
Hoe kom u naar school?
C.
Hoe u komt naar school?
D.
Hoe komen naar school?