een scherpe bocht
hinderen
de bocht voorbereiden
de beschikbare ruimte zoeken
hindernissen
vlot rijden
schakelen
de tegenligger
de spiegel
de boordsteen, de stoep
Kijk goed! Waar heb je ruimte? Kijk waar je plaats hebt om de bocht te nemen.
storen, in de weg rijden
voor de bocht denken: hoe ga ik de bocht nemen? In welke versnelling? Waar heb ik ruimte?
snelheid maken en aanhouden, vooruit gaan, blijven bewegen (maar ook niet te veel gas geven). Als er geen hindernissen zijn, kan je vlot rijden.
de overbouw
een geparkeerde auto, een fietser, een overstekende voetganger.
de eerste afslag nemen de tweede afslag nemen de derde afslag nemen