Crear actividad
Jugar Test
1. 
Welke van onderstaande aandoeningen is geen congenitale aandoening?
A.
schisis
B.
scoliose
C.
rachitis
2. 
Welke medische term geeft aan dat de cel verkleint?
3. 
Door de windpokken door te maken wordt men immuun. Deze vorm van immuniteit noemt men ...
A.
passieve immuniteit
B.
actieve immuniteit
C.
immunologische stoornis
4. 
Indien je minder goed groeit door gebrek aan vitamine D, noemt men dit ...
A.
deficiënte
B.
stapelingsziekte
C.
metabolisme
5. 
Waar of niet waar? Een greenstick fractuur is een endogene aandoening.
A.
Waar
B.
Niet waar
6. 
Welke van deze pathogenen is zichtbaar met het blote oog?
A.
Een virus
B.
Een bacterie
C.
Een schimmel
7. 
Geef de medische term voor een ziekte met een onbekende oorzaak.
8. 
Welke van deze stappen hoort niet bij de 6 stappen van een infectie?
A.
functio laesa
B.
faust
C.
anorexie
9. 
Wat is de correcte volgorde van het ziekteverloop? Opgelet, niet alle stappen zijn opgenomen!
A.
incubatieperiode - prodromale verschijnselen - faust - reconvalescentieperiode
B.
prodromale verschijnselen - faust - reconvalescentieperiode - incubatieperiode
C.
incubatieperiode - faust - prodromale verschijnselen - reconvalescentieperiode
10. 
Geef het synoniem voor de ziekte van Crohn.
11. 
Bij welk stelsel horen deze symptomen: nausea, emesis en obstipatie? Geef de medische term van het stelsel.
12. 
Wat is de oorzaak van ascariasis?
A.
spoelwormen
B.
etensresten
C.
littekensweefsel
13. 
Welke term zagen we in de cursus voor vertering? (tip: in het onderdeel pathologie zagen we een term die aanduidt dat de vertering slecht verloopt)
14. 
Welke van deze aandoeningen bevindt zich in de darmen?
A.
steatose
B.
gastritis
C.
divertikels
15. 
Indien er een ontsteking is in de buikwand of peritoneum, spreekt men over ...
16. 
Geef de medische term voor galstenen.
17. 
Waar of niet waar? Waterbuik of ascites kan een gevolg zijn van een leverafwijking.
A.
Waar
B.
Niet waar
18. 
Hypertensie is een verhoogde bloeddruk. Welke term kan men dan gebruiken voor een te lage bloeddruk? Deze staat niet in de cursus, maar kunnen we op dezelfde wijze afleiden als bij een hoge en lage suikerspiegel.
19. 
Bij welke van deze aandoeningen gaat het over een gebrek aan bloedstolling?
A.
anemie
B.
hemofilie
C.
trombocytose
20. 
Bij welke van deze aandoeningen gaat het over een teveel aan bloedplaatjes?
A.
trombopenie
B.
trombocytose
C.
trombotrofie
21. 
Bij welk stelsel horen deze symptomen: angor, claudicatio intermittens en syncope? Geef de medische term.
22. 
In de cursus worden de termen gegeven voor een ontsteking van het endocardvlies en het hartzakje. Leid op basis hiervan af wat de correcte term is voor een ontsteking van de spierlaag van het hart.
23. 
Indien het hart niet meer kan samentrekken, spreekt men over ...
A.
kamerfibrilleren
B.
asystolie
C.
atherosclerose
24. 
Hoe heet de inspanningspijn ter hoogte van het hart?
A.
claudicatio intermittens
B.
tachycardie
C.
angina pectoris
25. 
Geef het synoniem van epistaxis.
26. 
Bij welk stelsel horen deze symptomen: dyspnoe, hemptoe en wheezing? Geef de medische term.
27. 
Waarvoor staat de term COPD?
28. 
Geef de medische term voor ademstop.
29. 
Waar of niet waar? Tuberculose tast alle organen aan, behalve het spierstelsel.
A.
Waar
B.
Niet waar
30. 
Waar of niet waar? Bij astma bronchiale vernauwen de longblaasjes waardoor men in ademnood raakt.
A.
Waar
B.
Niet waar
31. 
Wat is de Nederlandse term voor bronchuscarcinoom?
A.
longkanker
B.
darmkanker
C.
bloedkanker
32. 
Waar vertonen deze symptomen zich: acne, furunkel en karbonkel? Geef de medische term.
33. 
Welke van deze termen betekent blozen?
A.
impetigo
B.
exantheem
C.
erythema
34. 
Wat is de veroorzaker van zona?
A.
Een schimmel
B.
Een virus
C.
Een bacterie
35. 
Waar of niet waar? Een naevus is een woekering van bloedvaten vlak onder de huid, dit wordt ook wel een wijnvlek genoemd.
A.
Waar
B.
Niet waar
36. 
Waar treedt tinea pedis op?
A.
handen
B.
aangezicht
C.
voeten
37. 
Geef de medische term voor de aandoening bekend als zilverschub.
38. 
Welke van deze termen gaat over een gebrek aan spierspanning?
A.
hypotonie
B.
atrofie
C.
athetose
39. 
Welke van deze termen duidt op slechts de linker- of rechterhelft van het lichaam?
A.
hematoom
B.
hemiballisme
C.
quadriplegie
40. 
Waar heeft men pijn bij myalgie?
41. 
Waar of niet waar? Bij quadriparese zijn de spieren zwaarder aangetast dan bij quadriplegie.
A.
Waar
B.
Niet waar
42. 
Waar of niet waar? Osteopenie is een voorstadium van osteoporose.
A.
Waar
B.
Niet waar
43. 
Waart toont ankylose zich in ons lichaam?
A.
In de beenderen
B.
In de gewrichten
C.
In de spieren
44. 
Bij welke van onderstaande aandoeningen wordt het bot beschadigd?
A.
fractuur
B.
distorsie
C.
luxatie
45. 
Geef het synoniem van weke delen reuma.