Crear actividad
Jugar Test
1. 
Ik heb op de vragen ... (antwoorden).
2. 
IK heb mijn huiswerk ... (maken).
3. 
We hebben veel ... (werken).
4. 
Je hebt vlug Nederlands ... (leren).
5. 
Hij heeft tijdens de namiddag ... (rusten).
6. 
Ze hebben een nieuw huis ... (bouwen).
7. 
U hebt in Bergen ... (fietsen).
8. 
Mijn T-shirt heeft 10€ ... (kosten).
9. 
Ik heb naar K3 ... (luisteren).
10. 
Hij heeft zijn tanden niet ... (poetsen).