1
Δ = ρ * V. Waar staat het driehoekig symbool voor?
2
Ieder voorwerp dat geheel of gedeeltelijk is ondergedompeld in een vloeistof, ondervindt een opwaartse kracht die gelijk is aan het gewicht van de verplaatste vloeistof. Dit is de wet van?
4
p = ρ * g * h. De ρ staat voor......
5
Als een voorwerp in een vloeistof terrecht komt kunnen er 3 dingen gebeuren: het voorwerp kan ..... , zweven of drijven
7
De eenheid die bij druk hoort is:..........
8
Bereken het deplacement als de dichtheid 1,025 t/m3 is en het volume 2,93 m3 is.
