Crear actividad
Jugar Test
1. 
Waar komen aardbevingen voor?
A.
Aardbevingen komen enkel voor bij plaatranden.
B.
Aardbevingen komen enkel voor bij actieve breuken.
C.
Aardbevingen komen voor bij plaatranden en bij actieve breuken.
2. 
Welke zin is volledig juist?
A.
De aardbeving start in het hypocentrum. Het epicentrum is de plaats aan het aardoppervlak die de sterkste trillingen ondervindt.
B.
De aardbeving start in het epicentrum. Het hypocentrum is de plaats aan het aardoppervlak die de sterkste trillingen ondervindt.
C.
De aardbeving start in het hypocentrum. Het epicentrum is de plaats in de aarde die de sterkste trillingen ondervindt.
3. 
De schaal van Richter ...
A.
drukt de sterkte van de aardbeving uit.
B.
drukt de waargenomen kracht van de aardbeving uit.
C.
drukt de schade die de aardbeving veroorzaakt uit.
4. 
De gevolgen van een aardbeving...
A.
zijn overal hetzelfde.
B.
zijn altijd heel groot.
C.
zijn afhankelijk van de plaats op aarde.
5. 
De seismograaf ...
A.
werd uitgevonden door een Amerikaan.
B.
is een apparaat dat aardbevingen voorspelt.
C.
is een apparaat dat aardbevingen registreert.