Crear actividad
Jugar Test
1. 
Wolf voelde de honger knagen.
A.
wolf
B.
voelde
C.
de honger
D.
knagen
2. 
Hij klopte bij grootmoe aan.
A.
hij
B.
klopte
C.
bij grootmoe
D.
aan
3. 
De arme grootmoe schrok zich naar.
A.
de arme grootmoe
B.
schrok
C.
zich
D.
naar
4. 
Ze sloeg de spijker op zijn kop.
A.
ze
B.
sloeg
C.
de spijker
D.
op zijn kop
5. 
Hij at haar in één hap op.
A.
hij
B.
at op
C.
haar
D.
in één hap
6. 
Hij lachte heel boosaardig.
A.
hij
B.
lachte
C.
heel
D.
boosaardig