1
Het ... (schenken) cadeau was lelijk.
2
Hebben jullie de brieven al ... (verzenden)?
3
... (aanvaarden) de koning dit geschenk?
4
Klas 6 heeft het spel ... (winnen).
5
Vorig jaar ... (verkiezen) we een een nieuwe regering.
6
Het ... (gebeuren) altijd als je het niet verwacht.
7
Het is ... (gebeuren)!
8
Ze ... (bloeden) gisteren uit haar knie.
9
... (kruiden) ik alvast de soep?
10
... (vinden) haar snel!