Crear actividad
Jugar Test
1. 
Wat is het symbool van een transistor?
A.
B.
C.
D.
E.
2. 
Wat zijn de benamingen van de aansluitingen van de transistor?
A.
1) Anode 2) Gate 3) Drain
B.
1) Kathode 2) Basis 3) Drain
C.
1) Anode 2) Kathode 3) Collector
D.
1) Collector 2) Basis 3) Emitter
3. 
Voor wat staan de letters C, B en E bij het symbool van een transistor?
A.
Citroen, Banaan en Erwt.
B.
Caddilac, Bentley en Edsel.
C.
Collector, Basis en Emitter.
D.
China, Brazilië en Engeland.
4. 
Welke aansluiting is; -de collector, - de basis en - de emiter bij een transistor
5. 
Wat gebeurt er met de transistor indien er een stroom van de Emitter naar de Basis vloeit?
A.
Er zal geen stroom vloeien tussen de emitter en de collector. de transistor komt niet in geleiding.
B.
Er zal dezelfde stroom vloeien van emitter naar collector als van emitter naar basis.
C.
Er zal een veel grotere stroom vloeien van emitter naar collector.
D.
Er zal een veel kleinere stroom vloeien van emitter naar collector.
6. 
Wat is de minimum spanning die nodig is tussen emittor en basis zodat de transistor in geleiding is?
A.
De spanning om de transistor te laten geleiden is zoals bij een diode gelijk aan de drempelspanning (0,7V).
B.
De spanning om de transistor te laten geleiden is zoals bij een diode gelijk aan de doorslagspanning (50V).
C.
De spanning moet de helft zijn van de ingangsspanning?
D.
Er is geen spanning nodig om de transistor te doen geleiden.
7. 
Wanneer kan men spreken van het gebruiken van een transistor als versterker?
A.
Als de basisstroom dezelfde waarde heeft als de collectorstroom.
B.
Als een veel hogere collectorstroom versteld (gerelgeld) kan worden met een veranderlijke lage basisstroom (regelstroom).
C.
Als een veel lagere collectorstroom versteld (gerelgeld) kan worden met een veranderlijke hoge basisstroom (regelstroom).
D.
Als de collectorstroom niet meer versteld (geregeld) kan worden met de basistroom.
8. 
Wanneer is een transistor in verzadiging?
A.
Als de transistor geen stroom van emittor naar collector doorlaat.
B.
Als je de collectorstroom niet meer groter kan maken.
C.
Als je de collectorstroom kan blijven vergroten.
D.
Als je de collectorstroom niet meer kan verkleinen.
9. 
Wanneer is de transistor als schakelaar gebruikt?
A.
Als de collectorstroom altijd maximaal is en je de transistor niet meer kan uitschakelen.
B.
Als je de collectorstroom kan verstellen.
C.
Als er geen collectorstroom is. en de transistor nooit in geleiding komt.
D.
Als je de transistor op een zodanig manier gebruikt dat er ofwel geen collectorstroom vloeit, ofwel de collectorstroom maximaal is.
10. 
Wat gebeurt er in met het P-gebied van de transistor wanneer een stroom vloeit van emitter naar basis?