Mevrouw
de
Jong
heeft
een
bruto
jaarinkomen
70560
euro
.
Om
haar
____________________
inkomen
te
berekenen
moeten
de
____________________
er
van
af
.
Haar
aftrekposten
zijn
4300
euro
.
Haar
belastbaar
inkomen
is
____________________
euro
.
Vervolgens
wil
mevrouw
de
Jong
weten
hoeveel
____________________
zij
betaalt
.
Dit
doet
zij
door
haar
belastbaar
inkomen
te
verdelen
over
de
schrijven
met
oplopende
____________________
.
Hierna
moeten
de
____________________
er
van
af
.
De
heffingskortingen
zijn
in
totaal
2120
euro
.
Mevrouw
de
Jong
betaalt
____________________
euro
aan
belasting
over
box
____________________
.
Meneer
Claasen
wil
weten
hoeveel
belasting
hij
over
box
3
betaalt
.
Hiervoor
moet
hij
zijn
____________________
berekenen
.
Dit
doet
hij
door
zijn
spaargeld
en
____________________
bij
elkaar
op
te
tellen
.
Hij
heeft
80750
euro
aan
spaargeld
en
een
waarde
van
150000
euro
aan
beleggingen
.
Hij
heeft
een
____________________
vermogen
van
____________________
euro
.
Hierover
betaalt
hij
1
,
2
____________________
aan
belasting
.
Maar
eerst
moet
nog
het
____________________
____________________
van
het
vermogen
af
.
Het
heffingvrij
vermogen
is
24000
euro
.
Zijn
____________________
vermogen
is
____________________
euro
.
Hierover
betaalt
meneer
Claasen
____________________
euro
belasting
.