De
(
verroesten
)
____________________
fiets
werd
opgehangen
aan
de
haak
.
Heel
wat
voetgangers
kuierden
door
de
(
verlichten
)
____________________
straten
.
De
(
omspitten
)
____________________
tuin
ligt
te
wachten
op
de
eerste
zonnestralen
.
Het
(
vluchten
)
____________________
aapje
verdween
in
de
boom
.
(
Verpraten
)
____________________
tijd
kan
nooit
meer
ingehaald
worden
.