Crear actividad
Jugar Test
1. 
Fosfolipiden schikken zich tot een dubbele membraan omdat
A.
via een cascade van signaalprocessen ze hiertoe in gang gezet worden.
B.
de hydrofobe delen zich weg van het waterige milieu schikken: naar binnen. De hydrofiele delen: omgekeerd: naar buiten.
C.
de fosfaatgroepen aangetrokken worden tot elkaar.
D.
de ribosomen het mRNA transleren tot deze structuur. Daarna werkt het golgi-aparaat ze af.
2. 
Een stof is amfipatisch wanneer ...
A.
ze behoort tot de klasse van de amfibieën.
B.
ze zowel hydrofobe als hydrofiele eigenschappen heeft.
C.
ze omgeven wordt door naburige cellen.
D.
ze behoort tot een weefselstructuur.
3. 
Benoem A
A.
Glycerol
B.
Fosfaat
C.
Gesatureerde vetzuurketen
D.
Ongesatureerde vetzuurketen
4. 
Benoem B
A.
Glycerol
B.
Fosfaat
C.
Gesatureerde vetzuur
D.
Ongesatureerde vetzuur
5. 
Benoem C
A.
Glycerol
B.
Fosfaat
C.
Gesatureerde vetzuur
D.
Ongesatureerde vetzuur
6. 
Wat betekent semipermeabel?
A.
de cel kan maar voor de helft zijn functie uitvoeren.
B.
De cel heeft maar de helft van zijn organellen en is dus afunctioneel.
C.
De cel kan uit het weefsel treden.
D.
Dat sommige stoffen wel doorgelaten worden en andere niet.
7. 
Duid aan: A
A.
Glycoproteïne
B.
Glycolipide
C.
Glycolyse
D.
Glycocalyx
8. 
Duid aan: B
A.
Glycoproteïne
B.
Glycolipide
C.
Glycolyse
D.
Glycocalyx
9. 
Duid aan: C
A.
Perifeer membraaneiwit
B.
integraal membraaneiwit
C.
transmembraan eiwit
D.
trasporteiwit
10. 
Duid aan: D
A.
sacharideketen
B.
cholesterol
C.
transmembraan eiwit
D.
cytoskelet
11. 
Duid aan: E
A.
sacharideketen
B.
cholesterol
C.
transmembraan eiwit
D.
cytoskelet
12. 
Duid aan: F
A.
Perifeer membraaneiwit
B.
integraal membraaneiwit
C.
transmembraan eiwit
D.
trasporteiwit
13. 
Duid aan: G
A.
Perifeer membraaneiwit
B.
integraal membraaneiwit
C.
transmembraan eiwit
D.
trasporteiwit