Crear actividad
Jugar Test
1. 
Welke functie(s) hebben hormonen?
A.
Stimulerende invloed op organen, weefsels, gedrag en emoties
B.
Remmende invloed op organen, weefsels, gedrag en emoties
C.
Stimulerende en remmende invloed op organen, weefsels, gedrag en emoties
2. 
Welke van onderstaande stoffen zijn géén hormonen?
A.
Cortisol
B.
Zweet
C.
Oestrogeen
D.
Adrenaline
3. 
Welke kenmerken hebben exocriene klieren?
A.
Afvoergangen waarlangs de secretieproducten het lichaam verlaten.
B.
Exocriene klieren hebben kliercellen die stoffen voor excretie produceren.
C.
Exocriene klieren omvatten ook spijsverteringsklieren.
D.
Excretieproducten van exocriene klieren worden eerst via de bloedbaan getransporteert vooraleer deze producten het lichaam verlaten.
4. 
Duid de eigenschappen van endocriene klieren aan.
A.
Endocriene klieren produceren enkel hormonen.
B.
Endocriene klieren geven hun excretieproducten enkel af aan de bloedbaan voor transport.
C.
De excretieproducten van endocriene klieren kunnen een effect hebben op één of meerdere organen.
D.
Talgklieren zijn een voorbeeld van endocriene klieren
5. 
Welke hormonen zijn géén hypofysaire hormonen?
A.
Follikelstimulerend hormoon
B.
Luteïniserend hormoon
C.
Thyroïdstimulerend hormoon
D.
Adrenaline
6. 
Duid de juiste definitie van homeostase aan.
A.
Homeostase houdt het lichaamsmilieu constant.
B.
Homeostase houdt enkel de hormonenconcentraties in stand.
C.
Homeostase zorgt ervoor dat de hormonenconcentraties en excreties door exocriene klieren in evenwicht blijven.
D.
Homeostase houdt enkel het uitwendige lichaamsmilieu in stand.
7. 
Duid je juiste uitspraak in verband met de hypofyse aan.
A.
De hypofyse is een aanhangsel van de hypothalamus.
B.
De hypofyse is gesitueerd in de schildklier.
C.
De hypofyse is een onderdeel van de hersenen dat geen excretieproducten uitscheidt.
8. 
Wat is het feedbacksysteem?
A.
Het feedbacksysteem heeft enkel een remmende invloed.
B.
Het feedbacksysteem heeft enkel een stimulerende invloed.
C.
Het feedbacksysteem heeft zowel een remmende als stimulerende invloed.
D.
Het feedbacksysteem zorgt ervoor dat het lichaamsmilieu toch sterk kan variëren.
9. 
Duid de primaire geslachtskenmerken aan.
A.
eierstokken
B.
penis
C.
progesteron
D.
productie zaadcellen
10. 
Welke hypofysaire hormonen zijn verantwoordelijk voor de productie van de geslachtshormonen?
A.
Follikelstimulerend hormoon
B.
Luteïniserend hormoon
C.
Oestrogeen
D.
Thyroïdstimuleren hormoon