eten
drinken
luisteren (naar) / horen
werken
studeren / leren
lezen
schrijven
wonen
gaan
zich aankleden
kijken (naar) / zien
spreken / praten / zeggen
lopen
rijden
kopen / verkopen
slapen
vertrekken / weg gaan
aankomen
opendoen
dichtdoen