Een plasticiteitsindex van 10. Dit is een hoge plasticiteit. Een voorbeeld is klei.
B.
Een plasticiteitsindex van 10. Dit is een gemiddelde plasticiteit. Bijvoorbeeld een kleihoudende zandgrand kan een IP van 10 hebben.
C.
Een plasticiteitsindex van 10. Dit is een lage plasticiteit. Een voorbeeld is fijne zandgrond.
4.
Los op met behulp van de tabel.
Uit de proeven is gebleken dat een 1kg staal grond een IP = 7 heeft en in volgende zeven werd aangetroffen
zeef I: 200 g, zeef IIa: 121g, zeef III: 139g, zeef IV: 200g, zeef V: 340g. Welk soort grond is dit?
A.
zandhoudende klei
B.
leem
C.
kleihoudende zandgrond
D.
leemhoudende zandgrond
5.
Los op met behulp van de tabel.
Uit proeven is gebleken dat een staal grond van 1 kg een vloeigrens heeft van 22% en een uitrolgrens van 3%. Fracties van zeven: I: 4g, II: 20g, III: 524g, IV:
234g en V: 218g
Welke soort grond is dit?
A.
klei
B.
zandhoudende klei
C.
leemhoudende klei
D.
leem
E.
leemhoudende zandgrond
6.
Hoe wordt de uitrolgrens bepaald?
A.
Je neemt een grondstaal.Je rolt het uit tot het een dikte heeft van 3mm. Je maakt het naar de uiteinden toe steeds smaller en smaller. Wanneer de uiteinden beginnen te breken heb je de uitrolgrens bereikt. Meet nu hoe lang het grondstaal geworden is.
B.
Je mengt een grondstaal met water zodat het goed nat aanvoelt. Je rolt het uit. Als je het kan uitrollen tot 2 mm dikte dan heb je een grondstaal met de juiste samenstelling die de uitrolgrens bepaalt.
C.
Je maakt een homogeen balletje met grond. Dit rol je uit tot een cilindertje (worstje). Wanneer het cilindertje in kleine stukjes breekt als het 3mm dik is het watergehalte van het grondstaal gelijk aan de uitrolgrens.
