Crear actividad
Jugar Test
1. 
Wat is een vector?
A.
Een vector is een lijn in de ruimte.
B.
Een vector is een punt in de ruimte.
C.
Een vector is een pijl in de ruimte met een lengte en een richting.
D.
Een vector is een getal.
2. 
Hoe worden vectoren genoteerd?
A.
Vectoren worden genoteerd met een cijfer.
B.
Vectoren worden genoteerd met een punt boven de letter.
C.
Vectoren worden genoteerd met een streep boven de letter.
D.
Vectoren worden genoteerd met een pijl boven de letter.
3. 
Wat is de lengte van een vector?
A.
De lengte van een vector is altijd 0.
B.
De lengte van een vector wordt bepaald door de som van de componenten.
C.
De lengte van een vector is altijd 1.
D.
De lengte van een vector wordt bepaald door de schaal.
4. 
Wat is de richting van een vector?
A.
De richting van een vector wordt bepaald door de lengte van de vector.
B.
De richting van een vector wordt bepaald door de oriëntatie van de pijl.
C.
De richting van een vector is altijd naar rechts.
D.
De richting van een vector is altijd naar boven.
5. 
Wat is de zin van deze vector?
A.
De zin is horizontaal.
B.
De zin is vertikaal.
C.
De zin is naar links.
D.
De zin is naar rechts.
6. 
Wat is de richting van deze vector?
A.
De richting is horizontaal.
B.
De richting is vertikaal.
C.
De richting is naar links.
D.
De richting is naar rechts.
7. 
Wat is de zin van deze vector?
A.
horizontaal
B.
verticaal
C.
diagonaal
D.
naar boven
8. 
Wat is de richting van deze vector?
A.
naar boven
B.
naar onder
C.
verticaal
D.
horizontaal
9. 
Welke uitspraak klopt voor deze vector?
A.
De zin is diagonaal.
B.
De richting is naar beneden.
C.
De richting is naar rechts.
D.
De zin is naar rechts.
10. 
Welke uitspraak klopt voor deze vector?
A.
De zin is naar boven en de richting is verticaal.
B.
De richting is verticaal en de zin is naar rechts.
C.
De richting is diagonaal en de zin is naar boven.
D.
De zin is naar boven en de richting is horizontaal.
11. 
Hoe kunnen we dit soort vectoren noemen?
A.
Tegengestelden van elkaar.
B.
Een kopie van elkaar.
C.
Ze hebben geen verband met elkaar
D.
12. 
Welke vectoren zijn gelijk aan elkaar?
A.
a en b
B.
b en c
C.
a en c
D.
b en d
13. 
Welke vectoren hebben geen verband met elkaar?
A.
a en c
B.
b en d
C.
b en c
D.
geen van bovenstaande
14. 
Welke vectoren zijn tegengesteld aan elkaar?
A.
a en b
B.
a en c
C.
a en d
D.
geen van bovenstaande