Crear actividad
Jugar Test
1. 
Confituur kan lang bewaard worden door er veel suiker aan toe te voegen. Waarop berust deze conserveringsmethode?
A.
Op het onttrekken van suiker aan de vruchten.
B.
Op het onttrekken van water aan bacteriën en schimmels.
C.
Op deplasmolyse van de vruchten.
D.
Op geen van bovenstaande principes.
2. 
Een bepaalde cel wordt achtereenvolgens in drie verschillende keukenzoutoplossingen gelegd en bij dezelfde vergroting getekend (zie de afbeelding). Hierbij blijft de cel levend. In welke figuur heeft de getekende cel de grootste stevigheid?
A.
cel 1
B.
cel 2
C.
cel 3
3. 
Van een aantal staafjes uit een verse aardappel wordt de lengte bepaald (de beginlengte). Hierna worden de staafjes over zoutoplossingen van verschillende concentraties verdeeld. Na 24 uur in een oplossing gelegen te hebben, wordt elk staafje gemeten (de eindlengte). Deze eindlengte van elk staafje wordt uitgedrukt als percentage van zijn beginlengte. Het diagram geeft het verband weer tussen eindlengtes en de concentraties van de zoutoplossingen waarin de staafjes hebben gelegen. Bij welk van de concentraties P, Q en R is aan het eind van de proef de concentratie van opgeloste deeltjes in de aardappelcellen gelijk aan de concentratie van de zoutoplossing?
A.
alleen bij P
B.
alleen bij Q
C.
alleen bij R
D.
bij P en Q
E.
bij Q en R
4. 
In een experiment werden gelijke stukjes opperhuidweefsel van een verse ui in keukenzoutoplossingen van verschillende concentraties gelegd. Na 30 minuten werden de stukjes weefsel onder de microscoop bekeken. Van elk stukje werden 100 cellen bekeken en er werd geteld hoeveel van deze cellen plasmolyse hadden ondergaan. Het aantal geplasmolyseerde cellen werd in een diagram uitgezet tegen de concentratie. Welk diagram geeft een juiste weergave van zijn resultaten?
A.
diagram A
B.
diagram B
C.
diagram C
D.
diagram D
5. 
Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water. Wat gebeurt er met de cellen van de aardappel?
A.
de cellen zwellen door osmose
B.
De cellen krimpen door osmose
C.
De cellen krimpen door diffusie
D.
de cellen zwellen door diffusie
6. 
Onderstaande proefopstelling staat een tijdje. Wat zal er in deze situatie gebeuren?
A.
B.
7. 
Wanneer gaan de rode bloedcellen in het bloedplasma enigszins bol staan?
A.
Als de hoeveelheid opgeloste stoffen in het bloedplasma toeneemt.
B.
Als de hoeveelheid opgeloste stoffen in het bloedplasma afneemt.
8. 
Amoeben zijn eencellige diertjes die onder andere in slootwater leven. Bij deze diertjes komen 'kloppende vacuolen' voor. Hiermee wordt overtollig water naar buiten gepompt. Er wordt een experiment uitgevoerd waarbij een aantal uit slootwater afkomstige amoeben in zeewater worden gelegd en een aantal in gedestilleerd water. Eén van beide groepen amoeben verliest door osmose water. Welke groep is dat? Bij welke groep amoeben zullen kloppende vacuolen aanwezig zijn die met hoge frequentie samentrekken?
A.
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
B.
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.
C.
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
D.
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.
9. 
Hoe heet het proces dat je in onderstaande afbeelding ziet?
A.
osmose
B.
diffusie
10. 
Bij een bepaalde plantensoort hebben de planten paarse bladeren. De paarse kleur wordt veroorzaakt door een kleurstof in het vacuolevocht. Op een gegeven moment hangen de bladeren van een plant van deze soort een beetje slap. Een preparaat met enkele levende cellen van een blad van deze plant wordt in gedestilleerd water gelegd. Wat gebeurt er vervolgens met de kleur van het vacuolevocht in deze cellen? Wat is hiervoor de verklaring?
A.
De kleur van het vacuolevocht blijft onveranderd, doordat het celmembraan niet doorlaatbaar is voor de kleurstof.
B.
De kleur van het vacuolevocht wordt lichter, doordat er water de vacuole binnenkomt.
C.
De kleur van het vacuolevocht wordt lichter, doordat er kleurstof de vacuole uitgaat.
D.
De kleur van het vacuolevocht wordt donkerder, doordat er water de vacuole uit gaat.