1
Diegene die een taak heeft moet er voor zorgen dat dit gebeurt, hij of zij is .................
2
Aangeven dat je een bepaalde taak wilt doen.
3
Een groep mensen met een bepaalde taak.
4
Iemand die iets ziet gebeuren. Hij of zij staat er om heen.
5
Iets wat je elkaar belooft om te gaan doen.
6
Iemand die zomaar hetzelfde gaat doen als een ander.
7
Vooral op de slechte en vervelende dingen letten.
8
De goede kant ergens van zien.
9
De reden waarom je iets vindt.
10
Als je zegt wat wat iemand fout doet, noem je dat .......
11
Als je niet dezelfde mening hebt als een ander, dan ben je het met elkaar ......
12
Iemand op een gemene manier steeds weer plagen.
13
Hoe je over iets denkt. Wat je ervan vindt.
14
Als je dezelfde mening hebt als een ander, dan ben je het met elkaar ....
15
Een goede raad, waar je iets aan hebt.
