Crear actividad
Jugar Test
1. 
De directeur ... (beantwoorden - verleden tijd) de mail van de studenten zo spoedig mogelijk.
2. 
Mijn moeder ... (worden - tegenwoordige tijd) maandag 50 jaar oud.
3. 
Hij ... (denken - verleden tijd) me gezien te hebben in het restaurant.
4. 
... (vinden - tegenwoordige tijd) je mijn autosleutels niet meer?
5. 
We worden ... (vergezellen - voltooid deelwoord) door de bewoners van het rusthuis.
6. 
... (werken - tegenwoordige tijd) eens wat harder!
7. 
Hij heeft jarenlang in de straten van Londen ... (rondzwerven - voltooid deelwoord).
8. 
De ... (vergroten - voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) ramen laten veel meer licht binnen in huis.
A.
vergrootte
B.
vergrote
C.
vergrootten
D.
vergroten
9. 
Het ... (redden - voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) zeehondje was helemaal uitgedroogd.
A.
gered
B.
gerede
C.
geredde
D.
geredt
10. 
Hij liep al ... (fluiten - onvoltooid deelwoord) door de stad heen.
A.
fluitent
B.
fluitend
11. 
Vroeger werden documenten en brieven meer ... (faxen - voltooid deelwoord).
12. 
Hij ... (updaten - tegenwoordige tijd) zijn computer regelmatig.
13. 
Gisteren hebben we ... (barbecueën - voltooid deelwoord) voor de hele familie.
14. 
Hij ... (skiën - verleden tijd) van een enorme berg naar beneden.
15. 
Hij ... (sms'en - verleden tijd) achter het stuur en bracht het verkeer in gevaar.