Crear actividad
Jugar Froggy Jumps
1. Mijn vader (schudden) met zijn vuist.
A
schudde
B
schude
C
schudte
2. Ik  (draaien) mijn hoofd van hem weg.
A
draaite
B
draaide
C
draai
3. We (starten) allebei slecht.
A
starten
B
startten
C
startte
4. Het meisje aan de andere kant  (voelen) mijn angst.
A
voelde
B
voelt
C
voelte
5. We (tennissen) hard.
A
tennissen
B
tennisden
C
tennisten
6. Plots (raken) mijn bal haar pal op het lichaam.
A
raakt
B
raakde
C
raakte
7. Het publiek (belonen) me met applaus.
A
beloont
B
beloonde
C
beloonte
8. Ik verloor. Snel (haasten) ik me van het veld af.
A
haastte
B
haaste
C
haast
9. Ik (douchen) snel.
A
douchde
B
douchte
C
douchtte
10. Daarna (hollen) ik naar de parking. De auto was weg.
A
holte
B
holde
C
hol