1
wakker worden (aan elkaar)
2
rusten, uitrusten (aan elkaar)
3
zich neerleggen, gaan slapen (aan elkaar)
4
zich kammen (aan elkaar)
5
zich aankleden (aan elkaar)
6
zich afdrogen (aan elkaar)
7
opstaan (aan elkaar)
8
zich scheren (aan elkaar)
9
nous ... lavons
10
vous ...lavez
11
je ... lave
12
tu .. laves
13
elles...lavent