(
verkleden
)
Ik
____________________
me
graag
voor
het
carnaval
.
(
bekeuren
)
De
politie
____________________
mensen
die
de
wet
niet
respecteren
.
(
verhuizen
)
Marie
____________________
volgende
week
naar
Duitsland
.
(
aanvaarden
)
____________________
jij
een
snoepje
van
een
vreemde
?
(
vermoeden
)
De
politie
____________________
wie
de
bank
heeft
beroofd
.
(
optreden
)
Wie
____________________
er
zaterdag
op
tijdens
het
feest
?
(
houden
)
____________________
je
vader
van
spruitjes
?
(
bedaren
)
We
wachten
tot
de
storm
wat
____________________
.
(
vinden
)
Ik
____________________
dat
geen
mooie
schoenen
.
(
antwoorden
)
____________________
jij
altijd
als
je
een
sms
krijgt
?
(
zich
opwinden
)
Mijn
vader
____________________
zich
zeer
snel
op
.
(
smeden
)
Je
moet
het
ijzer
____________________
als
het
heet
is
.
(
vinden
+
verwoorden
)
Lotte
____________________
het
altijd
moeilijk
om
haar
probleem
te
____________________
(
hoesten
)
Ik
____________________
sinds
gisteren
al
.
(
verzamelen
)
Hij
____________________
al
tien
jaar
schelpen
.