Schepping
van
den
____________________
Dit
zijn
de
geboorten
des
hemels
en
der
aarde
,
als
zij
geschapen
werden
;
ten
dage
als
de
Heere
God
de
____________________
en
den
____________________
maakte
.
En
allen
struik
des
velds
,
eer
hij
in
de
aarde
was
,
en
al
het
kruid
des
velds
,
eer
het
uitsproot
;
want
de
Heere
God
had
niet
doen
regenen
op
de
aarde
,
en
er
was
geen
mens
geweest
,
om
den
____________________
te
bouwen
.
Maar
een
damp
was
opgegaan
uit
de
aarde
,
en
bevochtigde
den
gansen
aardbodem
.
.
En
de
Heere
God
had
den
mens
geformeerd
uit
het
____________________
der
____________________
,
en
in
zijn
neusgaten
geblazen
den
____________________
des
levens
;
alzo
werd
de
mens
tot
een
levende
ziel
.
Ook
had
de
Heere
God
een
hof
geplant
in
____________________
,
tegen
het
oosten
,
en
Hij
stelde
aldaar
den
____________________
,
dien
Hij
geformeerd
had
.
En
de
Heere
God
had
alle
geboomte
uit
het
aardrijk
doen
spruiten
,
begeerlijk
voor
het
gezicht
,
en
goed
tot
spijze
;
en
den
____________________
des
levens
in
het
midden
van
den
hof
,
en
de
boom
der
____________________
des
____________________
en
des
____________________
.
En
een
rivier
was
voortgaande
uit
____________________
,
om
dezen
hof
te
bewateren
;
en
werd
van
daar
verdeeld
,
en
werd
tot
vier
hoofden
.
De
naam
der
eerste
rivier
is
____________________
;
deze
is
het
,
die
het
ganse
land
van
Havila
omloopt
,
waar
het
____________________
is
.
En
het
goud
van
dit
land
is
goed
;
daar
is
ook
bedolah
,
en
de
steen
sardonix
.
En
de
naam
der
tweede
rivier
is
____________________
;
deze
is
het
,
die
het
ganse
land
Cusch
omloopt
.
En
de
naam
der
____________________
____________________
is
Hiddekel
;
deze
is
gaande
naar
het
oosten
van
Assur
.
En
de
vierde
rivier
is
____________________
.
Zo
nam
de
Heere
God
den
mens
,
en
zette
hem
in
den
____________________
____________________
____________________
,
om
dien
te
bouwen
,
en
dien
te
bewaren
.
En
de
Heere
God
gebood
den
mens
,
zeggende
:
Van
allen
boom
dezes
hofs
zult
gij
vrijelijk
eten
;
Maar
van
den
____________________
der
____________________
des
____________________
en
des
____________________
,
daarvan
zult
gij
____________________
eten
;
want
ten
dage
,
als
gij
daarvan
eet
,
zult
gij
den
dood
sterven
.
Ook
had
de
Heere
God
gesproken
:
Het
is
niet
goed
,
dat
de
mens
alleen
zij
;
Ik
zal
hem
een
____________________
maken
,
die
als
tegen
hem
over
zij
.
Want
als
de
Heere
God
uit
de
aarde
al
het
gedierte
des
velds
,
en
al
het
gevogelte
des
hemels
gemaakt
had
,
zo
bracht
Hij
die
tot
____________________
,
om
te
zien
,
hoe
hij
ze
noemen
zou
;
en
zo
als
Adam
alle
levende
ziel
noemen
zoude
,
dat
zou
haar
naam
zijn
.
Zo
had
Adam
genoemd
de
namen
van
al
het
____________________
,
en
van
het
____________________
des
hemels
,
en
van
al
het
gedierte
des
velds
;
maar
voor
den
mens
vond
hij
geen
hulpe
,
die
als
tegen
hem
over
ware
.
Toen
deed
de
Heere
God
een
diepen
____________________
op
Adam
vallen
,
en
hij
sliep
;
en
Hij
nam
een
van
zijn
____________________
,
en
sloot
derzelver
plaats
toe
met
vlees
.
En
de
Heere
God
bouwde
de
ribbe
,
die
Hij
van
Adam
genomen
had
,
tot
een
vrouw
,
en
Hij
bracht
haar
tot
____________________
.
Toen
zeide
Adam
:
Deze
is
ditmaal
been
van
mijn
benen
,
en
vlees
van
mijn
vlees
!
Men
zal
haar
____________________
heten
,
omdat
zij
uit
den
man
genomen
is
.
Daarom
zal
de
man
zijn
vader
en
zijn
moeder
verlaten
,
en
zijn
vrouw
aankleven
;
en
zij
zullen
tot
een
vlees
zijn
.
En
zij
waren
beiden
____________________
,
Adam
en
zijn
vrouw
;
en
zij
____________________
zich
niet
.