1
Het was de hele vakantie koud en het regende heel hard. Het was een grote ......
2
Ik kijk veel Nederlandse tv-programma's. Dat is goed voor de ....... van mijn Nederlands.
3
Mijn zoon is pas 10, maar hij is heel ..... Hij kan heel veel dingen zelf doen.
4
Dat restaurant serveert heerlijke .....
5
Een nieuwe school of organisatie beginnen.
6
Ik werk heel hard om de top te .....
7
Die film is echt een .....! Je moet hem zien!
8
Ik moest in het begin ...... aan mijn nieuwe stad, maar nu voel ik me er helemaal thuis!
9
Mijn huis is groot en mooi. Ik ben ...... met mijn huis.
10
Sorry, ik wilde je geen pijn doen. Ik deed dat niet .....
11
Dit is een ander woord voor 'oninteressant'
12
We moeten veel doen vandaag. Aan de ......!