we/wij zullen
ze/zij (Plural) zullen
ze/zij (Plural) zullen
zal/zul je?
zal/zul je?
ik zal
ik zal
u zal (zult)
hij, ze/zij, het zal
we/wij zullen
je/jij zal (zult)
u zal (zult)
jullie zullen
hij, ze/zij, het zal
jullie zullen
je/jij zal (zult)