1
Dit is een kamer voor studenten.
2
Na het avondeten doe ik de borden en glazen in de .......
3
Dit is een plaats waar kinderen kunnen spelen.
4
Vanavond is er een interessant programma op de .........
5
Dit betekent: in de tuin werken.
6
Dit is een plaatje dat je maakt met een pen of potlood.
7
Ik ga voor het examen heel hard ....
8
De thee zit in de .......
9
Ik kijk in de ....... om te zien of mijn haar goed zit.
10
In de eetkamer staat een tafel met vier ......
11
Dit is een ander woord voor wc.
12
Ik eet niet veel suiker, want dat is niet goed voor je ........
13
In onze woonkamer ligt een mooi ...... op de grond.
14
Je kunt er zwemmen en van de zon genieten.
15
Ik eet ......, als ik jarig ben.
16
Ik heb ......... volgende week een nieuwe baan!
17
Hier kun je bloemen in zetten.
18
Hiermee kun je naar boven of beneden gaan.