Crear juego
Jugar Relacionar Columnas

jullie (Subjekt). Jullie zijn aardig.

hun (Possessiv)

zij/ze (Subjekt, Plural)

hun/(ze) (Dativobjekt). Ik geef hun een snoepje.

jullie (Objekt). Ik zie jullie.

jullie (Possessiv). Is dat jullie boek?

ihr. Ihr seid nett.

euch. Ich sehe euch.

euer. Ist dat euer Buch?

ihr (Possessiv)

ihnen (Dativobjekt). Ich gebe Ihnen einen Bonbon.

sie (Subjekt, Plural)