-
Geef de vlakke figuren die je ziet de best passende naam.
-
Kan jij de maateenheden die bij elkaar horen vinden?
-
Raad zo snel mogelijk het dier.
-
Vervoeg de werkwoorden 'hebben' en 'zijn' correct in de tegenwoordige tijd.
-
Kan jij de provinciehoofdplaatsen juist aanduiden?
-
Ken jij de koningen van België?