Vocabulaire
Complète les mots croisés.
Conjugaison des verbes en -IR à l'indictaof présent.
Complétez par une forme du verbe être.
Complétez le texte par la bonne forme du verbe "avoir"
De groenten in het Frans.
Ken je de groenten in het Frans?
ken je het fruit?
Verbind de juiste woorden met elkaar.
Kan je het speelgoed benoemen in het Frans?
Vul de tekst aan.
Posez les bonnes questions.
Woorden die op dezelfde manier uitgesproken worden, maar die een andere betekenis hebben.
Woorden die dezelfde uitspraak hebben maar een andere betekenis.
Vul aan met het juiste aanwijzend voornaamwoord.
woordenschat
Woordenschat
Exercice plus difficile.
Delen van het gezicht.
Delen van het lichaam
De inhoud van de verbandtrommel.
Benoem de objecten.
Benodigdheden uit de crèche.
Reliez les éléments.
Complétez par le mot français correct.
Indiquez sur l'image.
Vocabulaire de la ville