Crear actividad
Jugar Test
1. 
Bij een ongeval denk je eerst aan je eigen veiligheid.
A.
juist
B.
fout
2. 
Je verplaats het slachtoffer steeds naar een warmere plek.
A.
juist
B.
fout
3. 
Om het bewustzijn van het slachtoffer te controleren, stel je de volgende vraag: 'Heeft u honger?'
A.
juist
B.
fout
4. 
Je controleert het bewustzijn door tegen het slachtoffer te praten en zachtjes aan de schouders te schudden.
A.
juist
B.
fout
5. 
Als een slachtoffer bewusteloos is, moet je vaststellen of het koorts heeft.
A.
juist
B.
fout
6. 
Voor je de ademhaling kan controleren, moet je de luchtweg openen.
A.
juist
B.
fout
7. 
Door het hoofd te kantelen, zorg je ervoor dat de tong niet in de keel zakt.
A.
juist
B.
fout
8. 
Je controleert de ademhaling door te kijken, te luisteren en te ruiken.
A.
juist
B.
fout
9. 
Je laat iemand de ziekenwagen bellen nadat je het bewust zijn en de ademhaling gecontroleerd hebt.
A.
juist
B.
fout
10. 
De drie woorden die je onthoudt om de ziekenwagen te bellen zijn: wat, waar en wanneer.
A.
juist
B.
fout