Crear actividad
Jugar Test
1. 
Nous devons faire quel devoir ?
A.
Welk huiswerk moeten we maken?
B.
Wat is het nummer van de zin ?
C.
Welke woorden moeten we leren ?
D.
Wat moeten we schrijven ?
2. 
On doit apprendre quels mots ?
A.
Welk huiswerk moeten we maken?
B.
Wat is het nummer van de zin ?
C.
Welke woorden moeten we leren ?
D.
Wat moeten we schrijven ?
3. 
L'exercice est à quelle page ?
A.
Welk huiswerk moeten we maken?
B.
Wat is het nummer van de zin ?
C.
Op welke pagina staat de oefening ?
D.
Ik kan dat woord niet in het Frans zeggen.
4. 
C'est quoi en néerlandais ?
A.
Welk huiswerk moeten we maken?
B.
Wat is het in het Nederlands ?
C.
Welke woorden moeten we leren ?
D.
Wat moeten we schrijven ?
5. 
Je ne peux pas dire ce mot en francais.
A.
Ik zou iets willen vragen.
B.
Sorry, ik heb het niet begrepen.
C.
Op welke pagina staat de oefening ?
D.
Ik kan dat woord niet in het Frans zeggen.
6. 
Quel est le numéro de la phrase ?
A.
Ik zou iets willen vragen.
B.
Wat is het nummer van de zin ?
C.
Welke woorden moeten we leren ?
D.
Ik kan dat woord niet in het Frans zeggen.
7. 
Je voudrais demander quelque chose ?
A.
Ik zou iets willen vragen.
B.
Sorry, ik heb het niet begrepen.
C.
Op welke pagina staat de oefening ?
D.
Kunt u dat woord nog eens zeggen ?
8. 
Qu'est-ce qu'on doit écrire ?
A.
Ik zou iets willen vragen.
B.
Wat is het in het Nederlands ?
C.
Welke woorden moeten we leren ?
D.
Wat moeten we schrijven ?
9. 
Excusez-moi, je n'ai pas compris.
A.
Ik zou iets willen vragen.
B.
Sorry, ik heb het niet begrepen.
C.
Welke woorden moeten we leren ?
D.
Kunt u dat woord nog eens zeggen ?
10. 
Vous pouvez dire ce mot encore une fois ?
A.
Ik zou iets willen vragen.
B.
Sorry, ik heb het niet begrepen.
C.
Welke woorden moeten we leren ?
D.
Kunt u dat woord nog eens zeggen ?