Crear actividad
Jugar Test
1. 
TOEN hij jong was, kocht hij vaak snoep.
2. 
Toen HIJ jong was, kocht hij vaak snoep.
3. 
Toen hij JONG was, kocht hij vaak snoep.
4. 
Toen hij jong WAS, kocht hij vaak snoep.
5. 
Toen hij jong was, KOCHT hij vaak snoep.
6. 
Toen hij jong was, kocht hij VAAK snoep.
7. 
Toen hij jong was, kocht hij vaak SNOEP.
8. 
Op VIERENTWINTIG december was het feest
9. 
DIT drama willen we vergeten.
10. 
DE nieuwe auto is rood.
11. 
Het geluid was DUIDELIJK hoorbaar.
12. 
WIE is die man?
13. 
Wie IS die man?
14. 
Wie is DIE man?
15. 
SNEL bedekten ze hun hoofd.