Crear actividad
Jugar Completar frases
1 : Ik ben gisteren niet thuis ____________________ ( blijven ) .
2 : Mijn vrienden hebben me om half negen ____________________ ( ophalen )
3 : Ze waren helemaal naar Eindhoven ____________________ ( fietsen ) .
4 : We zijn daarna naar de disco ____________________ ( gaan ) .
5 : Ik heb gisteren in de disco ____________________ ( dansen )
6 : Ik heb mijn spullen ____________________ ( verhuizen ) .
7 : Vorige week had ik de kaartjes al ____________________ ( kopen )
8 : De kaartjes voor deze disco zijn namelijk snel ____________________ ( uitverkopen ) .
9 : Voor de kaartjes heb ik een maand ____________________ ( sparen ) .
10 : Het was veel werk , maar ik had er ook hard voor ____________________ ( werken ) .