De
landbouwer
ploegt
zijn
akkers
.
De
grove
____________________
maakt
hij
daarna
fijn
met
een
eg
.
Dan
is
het
tijd
om
te
zaaien
.
Met
een
____________________
gaat
dat
vrij
snel
.
In
mooie
rijtjes
worden
de
zaadjes
op
de
____________________
gestrooid
.
Nu
kunnen
de
planten
gaan
groeien
.
Tijdens
het
groeien
moet
de
landbouwer
de
planten
____________________
.
Dit
doet
hij
onder
andere
om
ze
te
beschermen
tegen
allerlei
____________________
.
Als
de
graanhalmen
volgroeid
zijn
en
de
aren
vol
____________________
zitten
,
is
het
tijd
om
te
oogsten
.
De
____________________
kan
drie
dingen
tegelijk
:
maaien
,
dorsen
en
blazen
.